Leesverslag ‘Drie Slechte Schaatsers’
Oscar Havermans
Gegevens
Titel, auteur, uitgever, jaar: Drie slechte schaatsers/ Tim Krabbé. –Amsterdam: Promenteheus, 2004
Genre: Psychologische roman
Inhoud
4.Het verhaal opent met Pieter, die de wintervakantie met zijn tienjarige zoon Wouter, in Tel Aviv doorbrengt. Ten tijde van de Elfstedentocht ligt hij me zijn zoontje aan de Dode zee. Pieter vindt het jammer dat hun vakantie samenvalt met de schaatswinter. Hij had, voordat ze vertrokken waren, nog wel een klein schaatstochtje kunnen maken. Hij denkt aan dat tochtje terwijl hij aan het strand ligt: het was net een half tochtje; bij de Ransdorper Die had hij moet omkeren. Omdat er op de ijsvlakte niemand te zien was geweest en omdat er geen schaatskrassen stonden, had hij niet gedurfd verder te schaatsen. Hij was maar teruggereden omdat hij geen ‘bewijs’ op het ijs kon vinden dat aangaf dat je er niet door zou zakken. Achteraf gezien vindt hij het erg stom van zichzelf om niet door te hebben geschaatst: nu zou dat tochtje van niets misschien het enige van de hele schaatswinter zijn. Pieter kocht Nederlandse kranten en hoopte vurig dat het schaatsseizoen niet afgelopen zou zijn voordat hij in Nederland terug was gekomen. Hij bleek geluk te hebben: de temperatuur in Nederland daalde steeds meer naarmate de tijd verstrekte. Wouter had in Israël met zijn moeder, Elleke (de ex-vrouw van Pieter), via de telefoon gesproken. Zij hadden het ook over de Elfstedenkoorts, die in Nederland heerste, gehad. Wouter vraagt Pieter of hij ook mee gaat doen met de Elfstedentocht als ze terug zijn in Nederland. Hij antwoordt dat hij daar lang niet goed genoeg voor is. Pieter was volgens zichzelf goed genoeg voor korte tochtjes, maar niet voor tweehonderd kilometer. Dan moet Pieter denken aan aan het tochtje dat zij met z’n drieën (Elleke, de ongeboren Wouter en hij zelf) tien jaar geleden hadden gemaakt. Elleke was een paar keer gevallen en met de schaatsen aan haar voeten was het te gevaarlijk geworden: in een dorpje hadden ze een taxi genomen. Wouter vraagt zijn vader wat de kans is dat de Dode Zee bevriest zodat ook zij kunnen gaan schaatsen: ‘nul komma nul nul nul nul nul nul nul zeven’, antwoord deze. Wouter mag later opblijven zodat ze kunnen gaan kijken of de zee werkelijk bevriest. Pieter vraagt zich af of Elleke nog schaatst. Niet met die saaie Leo van haar, bedenkt hij zich. Eenmaal terug in Nederland liet hij Wouter bij zijn moeder achter. Hij was daarna met zijn auto naar zijn vaste opstapplek, een doodlopende sloot aan de noordrand van Amsterdam gereden. Hij begon over het slootje te schaatsen. Hij was alleen. Pieter voelde zich helemaal gelukkig, net zo vredig als iemand die net gestorven was. Hij vraagt zich af of hij werkelijk niet dood is: ‘Misschien was hij zonder het te merken doodgegaan. Het ijs was dik genoeg, maar wakken waren er altijd. Hij kon in een wak zijn gereden, meteen verdoofd zijn geraakt door de kou – dan was de volmaaktheid die hij nu voelde zijn bijna – doodervaring.’ Wouter was geen echte schaatsliefhebber, of überhaupt een sporter. Maar als er iets was wat hij echt leuk vond dan was dat wel computerspelletjes spelen: Wouter wou later ‘computerspelenbedenker’ worden. In Israël was Wouter gefascineerd geraakt door het verhaal van Jezus. Hij vroeg zijn vader telkens of er geen computerspelletjes van Jezus gemaakt zijn. In elk winkel vroeg hij om spel van Jezus. Toen hij erachter kwam dat zo’n spelletje niet bestond, besloot hij die later zelf maar te gaan ontwerpen. Elke wonder zou dan een level voorstellen. Terwijl Peter doorschaatste en over zijn zoon bleef denken, keek hij de boerderijen waarlangs hij schaatste. Hij dacht aan hoe gezellig het binnen wel niet was: al die mensen die omgeven worden door warmte, lekkere stamppot en een kopje thee. Hij realiseerde zich dat de mensen binnen, als ze hem zagen, waarschijnlijk hetzelfde dachten over hem, over hoe leuk hij het wel niet had; lekker in de natuur ‘rondsjeesend’. Pieters zoon fantaseerde voortdurend over onmogelijke gebeurtenissen: hij vraagt zijn vader o.a. hoe groot de kans is dat de Dode Zee zou bevriezen en hoe groot de kans was dat een Jezusspelletje uit de hemel zou vallen. Steeds antwoord Pieter een getal met veel nullen en daarachter een willekeuring getal. Net als Wouter, vind Pieter namelijk, dat je geen kans zou moeten uitsluiten; hoe gek het ook klinkt, er is altijd wel een mogelijkheid. Langzamerhand begint Pieter zelf ook te fantaseren over onmogelijke gebeurtenissen. Hij vraagt zich af wat de kans is dat Wouter, Elleke en hij de rit – die ze tienjaar geleden niet hadden kunnen afmaken – zouden kunnen voortzetten. Hij kon Wouter en Elleke, die naar hem toe schaatsen, al voor zich zien. Hij vraagt zich ook af wat de kans zou zijn dat hij op dat moment een kudde olifant zou zien voorbijtrekken over het ijs. Hij vindt die gedachte zelf niet zo absurd: eens had een vriend een groep olifanten in de binnenstad van Amsterdam zien lopen. Het bleek dat een plaatselijke circus de olifanten af en toe liet luchten. Bovendien was het ijs dik genoeg om de olifanten op te laten lopen. De volgende dag haalde Pieter Wouter op. Hij ging met hem naar het Naardermeer om te schaatsen. Wouter had scheve schaatsen en het lukte hem niet echt om vooruit te komen. Ook vond hij het allemaal niet zo leuk, ook al zei hij dat niet. Opnieuw denkt Pieter aan de tijden met Elleke en hoeveel hij haar miste. Volgens Pieter moest Wouter geen nieuwe schaatsen krijgen: ‘ze moesten Wouter maar geen nieuwe schaatsen geven – die zouden hem verplichten tot schaatsen, en hij had het recht het niet leuk te vinden.’ Wouter vraagt aan Pieter hoe groot de kans zou zijn dat zij van Jezus in een schaatswedstrijd zouden winnen. Pieter antwoordde zoals gewoonlijk: nul komma nul, nul, nul, nul, nul, nul, nul, vijf. Hij schaatste, nadat hij Wouter de volgende ochtend naar school had gebracht, urenlang. De dag daarna reed hij met twee vrienden een officiële tocht van zeventig kilometers in Noord-Holland. De volgende dag werd hij wakker gebeld door Elleke. Ze vertelde hem dat Wouter en zij in Amsterdam nieuwe schaatsen zijn gaan kopen en dat ze later op de middag langs zouden komen. Ze probeerden Pieter over te halen om mee te gaan naar de ijsbaan, maar die was kapot van de toch die hij de dag daarvoor gemaakt had. Elleke had Chinees eten bij zich, maar Pieter zat vol. Om toch niet ongezellig te doen at hij wat mee en proostte hij met hen. Pieter is ervan overtuigd dat Elleke tijdens hun gesprek de hele tijd rondkeek, omdat ze op zoek was naar zaken die zouden kunnen bewijzen dat hij een vriendin had. Wouter en Elleke vertrekken. Toen bedacht Pieter hoe dom hij is geweest om niet mee te gaan en reed snel naar de ijsbaan. Uiteindelijk doet de ‘onmogelijke’ gebeurtenis zich toch voor: ze maken hun rondje met z’n drieën toch af. Opeens schiet Pieter te binnen dat hun trouwdag op datzelfde dag, tien jaar geleden, plaatsvond. Ze hadden zonder te weten hun trouwdag gevierd: door samen te eten en te proosten. Pieter is van plan om Elleke te vragen of ze weet welke dag het is. Als zij enthousiast zou reageren, zou hij bij haar terugkeren. Een tijdje is Peter Elleke en Wouter kwijt; ze waren in de WC. Ze gaan vervolgens wat eten en Pieter laat zijn plan varen: ‘deze tienjarige bruiloft betekende dat Elleke en hij werkelijk voor elkaar voorbestemd waren. Alleen: ze hadden zich vergist in waartoe. Ze hadden gedacht: eeuwige liefde, hartstocht, samenzijn. Maar dit was hun voorbestemming geweest: in het gele boerderijlicht van een kunstijsbaan. Drie Slechte Schaatsers te zijn die van elkaar hielde. Niets meer. Niets minder.’
5.Hoofdpersonen:
de hoofdpersoon in het verhaal is Pieter; als lezer zie je het verhaal als het waren door zijn ogen. Hoewel Wouter en Elleke ook belangrijke (en de enige overige) figuren in het verhaal zijn, gaat het erom wat die twee voor Pieter betekenen. Omdat het boek vrij kort is en de schrijver niet al te veel ruimte had om de hoofdpersoon wat meer uit te diepen, komen we maar weinig te weten over Pieter. Er wordt nergens verteld hoe oud Pieter is, maar ik vermoed rond de veertig: zijn vrouw is ook veertig en hij heeft een tienjarige zoon (het merendeel van de mensen in Nederland krijgen rond hoe dertig jaar kinderen). Pieter woont in Amsterdam. Hij is helemaal weg van schaatsen en hij mist zijn ex heel erg. Voor hem is Wouter erg belangrijk. Hij begint zelfs de gewoonte van hem over te nemen om de kans in te schatten van onwaarschijnlijkheden. In het hele verhaal komt Pieter terug als iemand die erg graag zijn oude gezinnetje terug wilt. Een andere belangrijke kenmerk is dat Pieter veel van schaatsen houdt: hij geniet niet zo erg van zijn vakantie omdat hij niet kan schaatsen; Hij volgt voortdurend het schaatsnieuws. Ook schaatst hij bijna elke dag en doet zelfs mee met een officiële tocht. Eigenlijk is Peter maar een amateur die het niet zo goed kan, maar wel fanatiek is.
6.Plaats:
in het verhaal komen aardig wat plaatsnamen voor. Het begint allemaal in Tel Aviv. Verder speelt het verhaal zich af in: Amsterdam, Hilversum, Ransdorper Die, Zuiderwoude, de Ankeveense plassen (bij Ouderkerk, op Botshol) en het Naardermeer. In het boek staat er niets over hoe de plaatsen eruit zien; ze vormen alleen decor voor dat wat gebeurt of hebben alleen met Pieter, Wouter of Elleke te maken: Pieter woont in Amsterdam, Elleke en Wouter in Hilversum en in de overige plaatsen wordt er geschaatst (Pieter alleen of hij samen met Wouter). Er staat niet in welke plaats de schaatsbaan is gevestigd.
7.Tijd:
het verhaal speelt zich af rond onze tijd. Aanwijzingen hiervoor zijn o.a.: dat Wouters het over videospelletjes heeft, ijsbanen in het verhaal voorkomen, er gereisd wordt met auto’s en het vliegtuig. Het verhaal is chronologisch; het begint bij het begin en eindigt bij het einde. Er komen hier en daar nog wel wat flashback’s voor, maar de volgorde verandert hierdoor niet. In de flashback’s herinnert Pieter zich hoe gelukkig Wouter, Elleke en hij waren toen ze nog een gezin vormden. Het verhaal duurt vijf dagen: ‘Hij telde het na. De Tel Avivse Elfstedentocht, dat was vier januari geweest, een zondag. De dag daarna waren ze teruggevlogen en had zijn eigen briesje hem ’s avonds nog over het ijs geblazen – maandag vijf januari. Dinsdag zes januari: Jezusspelletjes hengelen met Wouter op het Naardermeer. Woensdag zeven januari: uitpakken op de Oude Waver. Dat was gisteren. Zeven januari, gisteren – acht januari, vandaag.’ De verteltijd is c.a. drie uur.
8.Begin:
in Tel Aviv begint het verhaal. Pieter is daar met zijn zoon Wouter aan het zonnen en baalt als een stekker omdat hij niet in Nederland is om te schaatsen. Zijn zoon vraagt zich hardop af of het mogelijk zou zijn om op de Dode Zee te schaatsen, als die bevriest tenminste. Als Pieter en Wouter terug zijn is de schaatsseizoen nog niet afgelopen. Steeds moet Pieter aan Elleke denken.
9.Probleem:
het probleem waar het verhaal om draait is de heimwee en nostalgie die Pieter voelt als hij steeds aan zijn relatie met Elleke moet denken. Zelf weet hij ook niet waarom het zo gelopen is: ‘hij stelde zich voor dat één van de rijders uit het treintje naast hem kwam rijden, en zei: ‘mooie vrouw is dat, die net naar je knikte. Is dat je vrouw? ‘M’n ex’ ‘Je ex? Dat zou je niet zeggen. Ze lijkt wel gewoon je vrouw. Hoe is het dan uit geraakt tussen jullie?’ Dat was het gekke: hij kon niets bedenken waarmee hij dat in een paar zinnen zou kunnen zeggen. Waarom wàs het eigenlijk uit? Misschien omdat ze hadden gedacht dat dat er nu eenmaal bij hoorde. Je ontmoette elkaar, je werd verliefd op elkaar, je was een tijd bij elkaar, en dan ging je weer uit elkaar.’ Door elke keer zijn zoon te zien denkt hij onwillekeurig aan Elleke. Op een gegeven moment denkt hij zelf dat Elleke nog terug wilt. Hij wil een gok wagen en haar vragen om terug te keren. Hij is er bijna ervan overtuigd dat zij de schaatsen van hun zoon op die dag gekocht had met als doel om te gaan schaatsen en hem uit te nodigen, het was immers hun trouwdag. Pieter wist dat het hun trouwdag was omdat hij een keer een cadeau kreeg van Elleke en deze boos werd omdat hij niets voor haar had gekocht. Hij was dat nooit vergeten en herinnerde zich daarom de dag waarop ze getrouwd waren. Toen hij aan haar zag dat ze echt niets wist en erg spontaan bezig was, liet hij al zijn verlangen gaan en maakte plaats voor acceptatie voor de situatie zoals het was.
10.Verhaalperspectief:
het verhaal is geschreven in het derde persoon enkelvoud. Pieter wordt in het verhaal met ‘hij’ aangeduid. Als lezer kom je erachter wat Pieter denkt, hoort, ziet, voelt, droomt, enz. Men bekijkt het hele verhaal door de ogen van Pieter. Wouter en Elleke worden ook hij/zij genoemd. Als de schrijver het over alle drie de hoofdpersonen heeft, zegt hij ‘ze/zij’. Het is geen auctoriale vertelsituatie omdat: de verteller de afloop van de gebeurtenissen niet kent, geen commentaar levert of zich rechtstreeks richt tot de lezer.
11.Titelverklaring:
De titel wordt op bladzijde zesendertig, als ze met z’n drieën aan he schaatsen zijn, verklaard: ‘Wouter kon er niets van, Elleke kon het nu een beetje, hij reed tochtjes – maar als dat treintje zag, dan waren zij met z’n drietjes Drie Slechte Schaatsers. Ook aan het einde wordt die uitdrukking gebruikt: ‘Drie Slechte Schaatsers die van elkaar hielden. Niets meer. Niets minder.’ De titel slaat dus op het feit dat geen enkele van de drie verhaalfiguren echt kan schaatsen.
Thema
12.Thematiek:
‘het onmogelijke voor mogelijk houden’ is het thema. Het begint allemaal als Wouter, midden in een woestijngebied, hoopt dat de zee gaat dichtvriezen. Hoewel dit kranzinnig is, sluiten geen van beiden de mogelijkheid uit. Dit zegt eigenlijk iets over hoe vader en zoon in elkaar zitten: alles kan, het maakt niet uit hoe vreemd. Ook te denken dat een videospel van Jezus zou kunnen bestaan en dat het zomaar uit de lucht kan vallen is een beetje een maffe gedachte. Maar het meest belangrijke in het verhaal is dat Pieter, ook al weet hij diep van binnen dat het niet kan, hoopt dat Elleke, Wouter en hij weer een normale gezin zouden kunnen vormen. Hij beeldt zich deze wens in door te denken dat Wouter en Elleke uit het niets zullen verschijnen terwijl hij in een verlaten sloot schaatst. Met z’n drieën weer schaatsten zoals die ene keer toen Wouter nog in Ellekes buik zat is dus eigenlijk een soort van metafoor: weer schaatsen zoals toen is gelijk aan het weer samen zijn zoals toen. Uiteindelijk blijkt het ‘onmogelijke’ zich toch voor te doen: de Drie Slechte Schaatsers schaatsen samen. Dit resulteert uiteindelijk toch niet tot het samenzijn waar Pieter op gehoopt had.
Beoordeling
13.Nog nooit heb ik zo’n korte verhaal gelezen. Dat vind ik juist het mooie van Krabbè: hij schrijft in alledaagse taal over gebeurtenissen die eenieder kan overkomen, waarin iedereen zich wat bij kan voorstellen en dat doet hij in korte en gevatte boeken. Wel is het zo dat zijn verhalen meestal over hetzelfde gaan: een man kan een vrouw maar niet loslaten, daar zorgt het (nood)lot voor. Ook de verrassende (vaak ver gezochte en onrealistische) wendingen zijn altijd van de partij, ook deze keer. Dit boek vond ik vooral leuk omdat je als het ware in de hoofd van Pieter gezogen wordt; jij wordt zelf Pieter. Het is niet altijd duidelijk waar het verhaal naar toe leidt, maar één ding is zeker: je wilt het einde weten. Ik vergelijk Tim Krabbès boeken daarom altijd met soaps: makkelijk te verteren, voor een groot publiek bedoeld, geen voorafbepaalde begin of eind, de werkelijkheid wordt mooier of dramatischer gemaakt dan dat het is, hoofdstukken eindigen meestal met zogenaamde ‘kliffhangers’, het gaat om individuen en hun relaties en nooit over bijvoorbeeld de maatschappij als geheel of het milieu. Dit boek was daarom vooral een ontsnapping uit de werkelijkheid voor mij; het heeft mij heel weinig tot niets bijgebracht. Maar vooral als je moet leren voor een mondelinge overhoring is een dergelijk boek een aanrader: maar weinig verhaalfiguren, plaatsen, tijden en bijna geen diepgang. Er zijn dan weinig details en maar één grote en duidelijke verhaal.